Skip to content

POW Dwangarbeid op de Pakan Baroe Railway, Sumatra

Werkzaamheden aan de Pakan Baroe spoorweg, Sumatra

Na enkele weken werden we weer op vrachtwagens geladen en verder landinwaarts gebracht richting Pekanbaroe (Pakan Baroe in het Nederlands). Toen we aankwamen waren de kampen 1, 2 en 3 al klaar en hadden ze voldoende mensen om onderhoudstaken uit te voeren.

Het kamp waar ik naartoe werd gebracht heette “Kamp 4”. Zowel 3 als 4 waren erg nat en drassig. De muggen waren in deze twee kampen talrijk en veel gevangenen liepen de dodelijke ziekte malaria op. In kamp 4 moesten we een brug over de rivier bouwen en daarna verder gaan met het aanleggen van nieuwe paden richting Padang.

We leerden meer van gevangenen die daar al gelegerd waren. Zij vertelden ons dat er op de hele weg van Muara Enim naar Pekanbaroe 16 kampen waren. Deze waren genummerd van 1 tot 14a, te beginnen in Pekanbaroe. Ik zat in een paar van die kampen; 4 (Taratak Boeloen), 5 (Loeboeksakat), 7 (Lipat Kian) en 11 (Koeantanrivier). 

We werden van het ene kamp naar het andere overgeplaatst telkens wanneer een deel van de spoorlijn klaar was. Een onderhoudsploeg bleef achter, en de rest ging verder. In de kampen was het hetzelfde verhaal wat betreft medische zorg – die was er helemaal niet. Het voedsel bleef slecht en schaars. Niet alleen het leven van de krijgsgevangenen was veranderd, ook voor de Japanners waren de omstandigheden slechter dan voorheen. 

We werden ook geslagen als de Japanners vonden dat het werk niet snel genoeg ging.

Het werk aan de spoorlijn bestond uit de volgende taken:

  1. Taluds maken van zand
  2. Bielzen leggen
  3. Rails leggen
  4. Mannetjes (dat zijn de ijzeren verbindingsstukken) tussen rails leggen
  5. Rechtzetten van rails
  6. Rails vastspijkeren aan de bielzen
  7. Bruggen over rivieren bouwen
  8. Verzamelen van reeds omgehakte bomen, te gebruiken voor het bouwen van bruggen.
De opdracht was om twee kilometer spoorlijn per dag aan te leggen. Als het erop leek dat dit op een bepaalde dag niet gehaald zou worden, werden de Japanners zenuwachtig en begonnen ons te schreeuwen en te slaan om meer vaart te krijgen. 

Ik deed, of probeerde te doen, elk van de acht verschillende taken om die spoorweg aan te leggen. Er waren enkele dingen waar ik niet goed in was en die ik na een paar korte pogingen niet meer mocht doen. Ik kon bijvoorbeeld de zware voorhamers niet goed gebruiken om grote stalen spijkers in de rails van de dwarsliggers te slaan. Deze grote spijkers waren nodig om de dwarsliggers op hun plaats te houden. Ik had niet genoeg kracht om de spijkers hard genoeg te slaan en ik sloeg de spijkers bijna nooit recht op de kop. 

Het sjouwen van de zware metalen rails van de vrachtwagen naar de plaats waar ze nodig waren, was ook niet mijn sterkste kant. De tien meter lange rails werden gedragen op de schouders van tien man. Aangezien ik niet erg lang ben en ook geen brede schouders heb, was ik eerder een belemmering dan een hulp. De metalen rails lagen de hele tijd in de brandende zon en waren gloeiend heet. Je moest een doek over je schouders doen anders verbrandde je huid tot op het bot. Ik had geen doek en werd al snel voor een andere taak ingezet. 

Ik moest houten dwarsliggers dragen. We droegen ze in teams van twee man naar de plaats waar ze moesten komen. Dat ging prima tot er op een dag natte teakhouten dwarsliggers werden geleverd. Ik kon ze onmogelijk optillen, zelfs niet met drie man. Die hebben we brutaal genegeerd, misschien liggen ze daar nog te rotten… Weer werd ik afgewezen en opnieuw ingedeeld. 

Ik kreeg een zogenaamde job om de mannetjes in hun positie te zetten. Dat was wetenschappelijk werk, wat me beter uitkwam. Ik moest meten waar de dingen moesten komen, om de tien meter aan beide kanten. Het was een eenmans klus en het was relatief zelfstandig. Omdat ik voor de rest van de spoorleggers moest werken, liep ik soms een kilometer voor de zwoegende menigte uit. Ik liep door van dwarsligger naar dwarsligger te stappen. Ik had geen schoeisel, dus liep ik op blote voeten. De enige kleding die ik had was een afschuwelijke jute doek die mijn billen bedekte. In die periode was ik van top tot teen donkerbruin.


Terwijl ik vooruit liep, was ik ver genoeg uit het zicht om een beetje voedsel te zoeken. Ik herinnerde me dat ik ooit inheemse mensen pepers zag eten en besloot ze na te doen. Ik kon ze niet koken, dus leerde ik mezelf om ze rauw te eten. Ze verbrandden mijn smaakpapillen, maar ik at tenminste iets met voedingswaarde. Tegenwoordig weten we dat pepers veel vitaminen bevatten, waaronder veel vitamine C, die scheurbuik tegengaat.